Sinds een week terug uit Tanzania, waar ik tien dagen verbleef voor een bijlage van Vredeseilanden die in januari bij Het Nieuwsblad zit. Eerste keer Afrika, dan moet er vanalles door je heen gaan en schijnt je leven te veranderen. Voor zo ver je na een week al kunt spreken over blijvende veranderingen: ik ben nog geen enkele keer boos geworden in het verkeer of op mijn kinderen. Ik help meer mensen op straat. En ik ben tevredener met wat ik heb. Ik geniet ook meer van de kou dan anders. We zullen zien of dat allemaal blijvende gevolgen zijn. Tien dagen is niet lang, maar het was wel intens. De eerste zes dagen zat ik in Morogoro, waar Christophe C. en Bart W. nu al zeven jaar lang aan hun rattenproject werken. Ze wonen er met hun vriendinnen en kinderen op de campus van de SUA-landbouwuniversiteit, een klein stukje paradijs tegen de heuvels van de omliggende bergen. Het leven van de expat met alles erop en eraan. Een Britse school voor de kinderen, twee nanny's in huis, een tuinman, een watchman voor 's nachts. Judy van Christophe haastte zich om zich te verontschuldigen voor hun vele personeel. Later hoorde ik dat zij hun mensen veel beter betalen dan hun buren. Hoe dan ook is personeel zeer betaalbaar en je helpt er - in hun geval - vier andere gezinnen mee. Er is niets neokoloniaals aan, al is het natuurlijk best wel comfortabel. Je kan elke middag thuis gaan opeten wat de nanny heeft klaargemaakt, ze doen ook de was en de plas. En dankzij een tuinman hoef je nooit in je tuin de werken en ziet die er toch geweldig uit.
Het contrast met waar Vredeseilanden ons (ik was niet langer in mijn eentje maar in het gezelschap van de door Vredeseilanden uitgenodigde en erg sympathieke Zohra) naartoe bracht was groot. Same is een droog stadje dicht tegen de Keniaanse grens, met acuut waterterkort en veel armoede. Mensen hebben er geen stromend water in hun huis, het water wordt in jerrycans verkocht of je moet zelf naar een van de weinige kraantjes. Ik verbleef hier op de boerderij van Dinna, die de drie kinderen van haar oudere zus in huis had: Julius, Janet en Aman (foto).
Aman is veertien jaar en kan zich zeer goed uit de slag trekken in het Engels, omdat hij in Dar Es Salaam op een privéschool zit. Met hem heb ik het meest gepraat, hij is een hele sympahtieke en slimme kerel. Wil later ingenieur worden om de infrastructuur in Same - water en wegen - in orde te brengen. Zou hem dat lukken? Zou zijn vader geld genoeg hebben om hem naar de universiteit te sturen? Alles is in Tanzania voor ons redelijk goedkoop en voor hen redelijk tot heel duur. Mensen komen met echt heel weinig rond en doen er maanden over om bedragen te sparen die wij achteloos uitgeven. En toch zijn ze allemaal positief, hoopvol en lijken ze gelukkig. Dat is het cliché dat je vaak over Afrika hoort vertellen, maar het blijkt nog te kloppen ook. Er is, denk ik, ook de nodige trots mee gemoeid. Ook al hebben mensen het niet breed, je wordt overal waar je komt met eten en drinken volgestouwd, terwijl je ze zelf vaak niet ziet eten. Of ze geven je hun beste kamer om in te slapen en kruipen zelf met zijn allen op een matras in de voorraadkamer. Trots, en gastvrijheid, en gulheid in een mate die wij niet meer kennen. Behulpzaamheid ook. Op straat kan je geen halve minuut naar iets staan zoeken, of iemand komt je helpen om de weg te vinden en loopt heel de weg met je mee. Toen dat me eens overkwam, was ik de hele tijd aan het denken wat die kerel van me zou willen. Moest ik hem een fooi geven? Had hij in mij een westerse vetpot gezien? Waar bracht hij me eigenlijk naartoe? Toen we op de plaats van mijn bestemming aankwamen nam Mohammed, zoals hij zich had voorgesteld, beleefd afscheid van me. Hij nodigde me uit om een bezoek te brengen aan zijn huis wat verderop. Hij had me dus alleen maar geholpen omdat ik er een verdwaalde buitenlander uitzag en hij vond het blijkbaar leuk om een babbeltje te maken, over zijn studies te spreken en misschien zijn Engels wat te oefenen. Daar was ik dus wel even van ontroerd en ik nam me voor om mijn vooroordelen aan de kant te zetten.
De Tanzanianen zijn zonder uitzondering vriendelijk en hulpvaardig, maar ze hebben ook hun nadelen. Zeker de mannen houden van praten en iets minder van handelen. Het gaat er daardoor wel eens wat minder efficiënt aan toe dan bij ons. Ook de gastvrijheid heeft zijn schaduwzijde, zeker als je meer dan vijf keer bij verschillende mensen terecht komt op een dag, en telkens weer wat moet eten en liefst een tweede keer opscheppen om niet onbeleefd te zijn.
Misschien heeft ook het volgende met beleefdheid te maken: als je een heel directe vraag stelt, geven ze soms op iets anders een antwoord. Maar misschien heb ik gewoon nog niet genoeg geduld en besef ik onvoldoende dat je eerst mekaar een beetje moet leren kennen, vertellen over hoe mooi je het land vindt en iets over jezelf vertellen, voor er iets als een vertrouwensband is en je dieper tot de zaken kunt doordringen.